Advies RLI aan minister Jetten.
Deze maand, september 2022, heeft het RLI, de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, een advies over de toekomst van kernenergie in ons land met als titel “Splijtstof?” aan minister Jetten aangeboden. Het advies komt gedegen over. Aan van alles rondom kernenergie is gedacht. Vooral de aandacht die gevraagd wordt voor de ethische kant van het gebruik van kernenergie is mooi. Enigszins teleurstellend is dat het RLI niet met een advies voor wel of geen nieuwe kerncentrales komt, maar slechts een maatschappelijk discussie aanbeveelt, en dat dan ook nog eens nadat volgens het RLI eerst nader onderzoek gedaan moet worden. Ook teleurstellend is dat van de drie adviseurs van het RLI de enige (ir Ad Louter) waarvan bekend is dat hij een deskundig voorstander van kernenergie is, zich heeft teruggetrokken omdat hij zich niet met de inhoud van het advies kan verenigen. De heer Louter is directeur van URENCO, het bedrijf waar uranium voor een aanzienlijk deel van de kerncentrales in de wereld geschikt gemaakt wordt voor gebruik in de kernreactoren.
Het is niet mijn bedoeling een samenvatting van het advies te geven maar ga in op punten die mij opgevallen zijn.
De titel “Splijtstof?”, ongetwijfeld een knipoog naar de kernenergie, vind ik een ongelukkige keus. Je zou van een onafhankelijk instituut verwachten dat zij met een verbindende titel komen, maar nee, deze titel accentueert juist tegenstellingen. Dit is vooral betreurenswaardig omdat blijkt dat niet minder dan 41 % van de bevolking neutraal staat ten opzichte van kernenergie (pag 30). Dat het advies polariserend werkt bleek al tijdens de paneldiscussie bij de aanbieding aan minister Jetten. Een vragensteller zei tegen mw Laura de Jong, voorzitter van de Jonge Klimaatbeweging, tevens een van de drie panelleden, naar aanleiding van haar opmerking dat kernafval een groot probleem was, dat kernafval prima opgeslagen kon worden en het dus slechts een maatschappelijk probleem is. De Jonge Klimaatbeweging zegt in haar beginselverklaring dat alle energie groen en lokaal moet worden opgewekt. Laura de Jong reageerde op de opmerking met “daar ga ik niet op in” en wende haar hoofd demonstratief af. De opmerking van het RLI “Kernenergie blijkt een onderwerp waarover lastig een goed gesprek is te voeren”(pag 6) moet dus letterlijk genomen worden, met verstokte tegenstanders van kernenergie valt niet te praten.
Het advies lezende merk ik een ondertoon van opstellers die niet positief staan ten opzichte van kernenergie. Een voorbeeld. In de samenvatting van de 13 door het RLI geraadpleegde, en nader besproken, modelstudies zegt het RLI: “De bevindingen uit de door ons bekeken modelstudies spreken elkaar tegen… “. Echter één studie zegt dat kernenergie duurder is, alle anderen zeggen goedkoper of tenminste gelijk.
Een ander voorbeeld. Bij het onderwerp ruimtebeslag (pag 47) staat dat de productiecapaciteit van honderden wind of zon installaties overeenkomt met één kerncentrale. “ter vergelijking” volgt dan: “Borssele heeft een vermogen van 485 MW en windpark Zeewolde met 91 windmolens een capaciteit van 322 MW” waarmee gesuggereerd wordt dat een ietsjes groter windpark dan Zeewolde gelijkwaardig is aan een kerncentrale.
Misschien eerder een voorbeeld van onwetendheid is het overdrijven van de hoeveelheid kernafval met een factor drie. Op pag 95 staat dat COVRA per jaar 4,5 m3 hoogradioactief afval moet opbergen; op de website van Borssele staat dat per jaar 1,5 m3 kernafval ontstaat, het RLI telt de verpakking vermoedelijk mee.
In het advies wordt de LCOE als de aangewezen weg genoemd om de kosten van kernenergie vast te stellen. Het RLI definieert de LCOE als de totale kosten van een technologie over de gehele levensduur per eenheid geproduceerde elektriciteit, daarbij hamerend op de hoge investeringskosten van kerncentrales. Vergeten wordt dat de investering in zon en wind tijdens de levensduur van één kerncentrale al drie keer herhaald moet zijn. Als enige reden om kerncentrales te bouwen wordt het opvangen van de onregelmatige stroomleverantie van zon en wind genoemd, kerncentrales zullen daarom slechts ongeveer 50% van de tijd operationeel zijn. Er is geen spoor van twijfel of het wel mogelijk is, zonder kernenergie, volledig op zon en wind over te stappen. Een nagenoeg geheel op kernenergie gebaseerde samenleving, zoals in Frankrijk met zijn goedkope energietarieven, wordt niet overwogen.
Het RLI stelt dat weinig wetenschappelijke kennis en inzicht bestaat over de impact van kernongevallen, zowel wat betreft de directe slachtoffers als de radiologische gevolgen, en vooral de maatschappelijke ontwrichting (pag 45). Daarom moet nader onderzoek gedaan worden. Mij lijkt dat Tsjernobyl en Fukushima daar een uitstekend inzicht in gegeven hebben.
Het kernafval is een rode draad in het advies. Op meer dan een derde van de ruim 90 tekst pagina’s van het advies komen de woorden “kernafval” of “hoogradioactief afval” voor, in totaal 100 keer. Nergens wordt toegelicht dat kernafval na een paar honderd jaar niet meer hoogradioactief is. Dat het mogelijk is kernafval door middel van transmutatie of opbranden in een gesmolten zout reactor onschadelijk te maken wordt niet genoemd. De vragen die gesteld werden bij de presentatie van het advies betroffen nagenoeg allemaal het kernafval.
Het advies beoogt volledigheid, wat onder meer blijkt uit de opmerking “kernenergie vergt een integrale afweging over het energiesysteem” (pag 6). Pas op pag 13 kom je er achter dat het RLI zich beperkt tot “generatie 3+” reactoren. Daarmee wordt iedere vooruitgang in de kernenergie technologie bij voorbaat uitgesloten, en daarmee dus thorium, de gesmolten zout reactor, de Belgische MYRRHA en de SMR’s. Onderzoek- en medische reactoren vallen ook buiten het advies alsof daar, hoewel aanzienlijk minder, geen gevaar voor radioactieve besmetting bestaat en geen kernafval wordt gevormd. Omdat het advies vrijwel uitsluitend gaat over de nadelen van kernenergie, de radioactieve besmetting na een ongeval, het onbewoonbaar worden van grote gebieden en vooral het kernafval, maar wordt daarentegen de voordelen van kernenergie niet of nauwelijks genoemd, is het een eenzijdig advies.
Uit de enquête die voor het RLI is uitgevoerd blijkt dat 41% van de Nederlandse bevolking voorstander is om nieuwe kerncentrales te gaan bouwen, eveneens 41 % is neutraal (pag 31). Minder dan een vijfde van de bevolking, 18%, wijst dat af. Als je ervan uitgaat dat de helft van de neutralen uiteindelijk naar de positieve kant neigt en andere helft naar de negatieve kant, is op dit moment twee derde van de bevolking voorstander. Het advies van het RLI is dus zinloos om vast te stellen of ons land nieuwe kerncentrales wil, tenzij het RLI beoogt kernenergie af te wijzen.
Het is een utopie te denken dat het polariserend advies van het RLI de 18% tegenstanders zal ombuigen, in tegendeel, de kans is reëel dat van de 41% neutralen als gevolg van het podium dat tegenstanders in een maatschappelijk debat krijgen, een significant deel tegenstander wordt. De Nederlandse bevolking is er eerder mee gebaat dat de overheid een objectieve informatiecampagne over kernenergie begint.
In het advies worden beklemtoond dat tempo en zorgvuldigheid bij de besluitvorming over kernenergie nodig is (pag 5). In het advies wordt gepleit voor een voorafgaande zorgvuldige studie die “vooraf openstaande kennisvragen” moet beantwoorden. Dat zal tijd kosten. Als de antwoorden beschikbaar zijn moet burgerparticipatie door middel van een burgerforum volgen. Ook dat gaat weer tijd kosten. Pas daarna kan een beslissing genomen worden wel of geen nieuwe kerncentrales, en kan eventueel met de (voorbereiding van) de bouw van kerncentrales begonnen worden. Dit tijdrovend proces is in flagrante strijd met het tempo criterium dat het RLI zelf stelt. Het gevolg hiervan zal zijn dat tegenstanders van kernenergie -terecht- gaan pleiten voor versnelde invoering van zon en wind met als gevolg onbetaalbare energie en geen levering zekerheid.
Als de overheid de aanbevelingen uit het advies “Splijtstof” van het RLI overneemt is dit de doodsteek voor kernenergie in Nederland.